top of page

KRONIEKEN

Informatie over figuren die hun stempel hebben gedrukt op 's-Gravenwezel en erbuiten, wetenswaardigheden en ook de geschiedenis van de gemeente.

De Kempen en 's-Gravenwezel in de oertijden

 

Het landschapsbeeld van de Kempen is een zandstreek. Onder het gele zand vindt men het witte zand dat het hoofdbestanddeel is van glas. Dieper zit een leemlaag. Het zijn waarschijnlijk overblijfselen van de Poederrleese zee die een groot deel van België overspoelde. Sindsdien heeft de wind gezorgd voor duinen, aan de voet van de duinen tierde dan de oeroude-heide. Die heide vind men nog in Kalmthout, langs de Nete, tussen Herentals en Lichtaart, te Sint-Job, Brasschaat, Wuustwezel en elders.

Kanunnik Jozef Prins rekent 's-Gravenwezel bij de Kempen evenals de omliggende gemeenten Sint-Job-in-'t-Goor en Schilde en noemt Wijnegem een grensdorp. Door zijn bodemgesteldheid heeft 's-Gravenwezel zeker een Kempisch uitzicht met heide, dennen, berken en daarbij horende schrale zandgrond. Dit uitzicht is bepalend voor de geschiedenis van 's-Gravenwezel.

Onmiddellijk na de oertijden zijn er geen bepaalde vermeldingen over de streek van 's-Gravenwezel. Heel het Noorden van het huidige België en dus ook de Kempen werd bewoond door volksstammen, meer bepaald door de Menapiers. Deze stam bouwde reeds hoeven op de hoogst gelegen gronden tussen de beide Schijnen op de plaats waar nu Wijnegem ligt. Deze hoog gelegen gronden waren geschikt voor de teelt van rogge, die de hoofdcultuur was in deze schrale zandstreek.

Toen de Franken bij het verval van het Romeinse Rijk onze gewesten overnamen vestigden ze zich op die plaatsen waar reeds enige kultuur bestond, dus de bewerkte gronden van de volksstammen. De hoog gelegen gronden waren ook beter beveiligd tegen overstromingen die veelvuldig voorkwamen in onze gewesten, de "lage landen aan de zee". Rond de vierde eeuw van de kristelijke tijdrekening vormden de Franken veel nederzettingen in de Kempen en dat is nog te bemerken door een dorpsaanleg rond een driehoekig centraal gelegen plein. 's-Gravenwezel zou volgens Floris Prins niet zo een nederzetting geweest zijn.

In de 7e eeuw waren veel gronden in de omgeving eigendom van de abdij van Lobbes. Door de invallen van de vikingen gingen veel bezittingen daarvan verloren en kwamen ze in handen van plaatselijke edelen.

De kempen en 's-gravenwezel in oertijden

's-Gravenwezel in de Vroege Middeleeuwen

 
aan te vullen en grondig na te zien

 

Eerst in de Middeleeuwen krijgen we meer betrouwbare gegevens betreffende 's-Gravenwezel.

In de 12e eeuw kreeg Amelricus van Schoten de gronden van Schoten, Merksem en Sint-Job-in-'t-Goor in handen. Hij verdeelde zijn bezittingen tussen zijn zonen Godfried en Engelbert (ook "Engelbrecht"). In 1148 schonk Engelbert zijn deel aan de abdij van Villers en aan de hertog van Brabant. De abdij van Villers begon dan veel gronden te ontginnen en gebouwen op te trekken. Tot de Franse Revolutie was onder meer de pastorie van 's-Gravenwezel in hun handen. Via Villers ontstond ook een band met de heren van Marbais. De overdracht van de bezittingen werd niet door iedereen in dank aanvaard en leidde tot twisten met de heren van Breda.

De abdij van Ename was in de 12e eeuw eveneens eigenaar van grote delen van de streek rond 's Gravenwezel. Vermoedelijk rond 1200 richtte ze er de parochie van 's Gravenwezel op en behield er het patronaat over.

Het boek van de Leenmannen Jan III Hertog van Brabant 1292 maakt verscheidene meldingen van 's-Gravenwezel. Walterus, dixit greve de Wesele, bezit 2 heerlijkheden: het graafschap Bergen-op-Zoom met 's-Gravenwezel en Hetogdom Brabant met Wesele. De parochie omvat beide heerlijkheden.

Op wereldlijk vlak was 's Gravenwezel afhankelijk van het Land van Breda dat in 1287, na de dood van Arnold van Leuven, neef van Hertog Jan II van Brabant, werd gesplitst. Het "Oude Land van Breda" werd dan opgedeeld onder zijn 2 neven:

Wouwse plantage (??) omgeving dorpen in 1159 Essen, 1232 Wouw (Woide), 1264 Huybergen. 

Na splitsing van de heerlijkheid Breda in 1289 - heren van Breda en heren van Bergen-op-Zoom (Wouwse plantage op beide heerlijkheden.

  1. Nieuwe Land van Breda waaronder gedeelte van de gemeente Wouw - aan ??

  2. Land van Bergen-op-Zoom waaronder het andere gedeelte van de gemeente Wouw. Dit omvat Marksem, 's-Gravenwezel, Berendrecht, Lillo, Wuustwezel, enz. Schoten is het belangrijkste goed van het Land van Bergen-op-Zoom. 

 

1271 : Nicolas van Wesele. ????

Schoten wordt in 1293 bedeeld aan Gerard van Wesemael door zijn vrouw uit het Huis van Schoten. Hij bezit ook Breda en Bergen-op-Zoom (ook gronden onder Wouw) => Heer van Bergen-op-Zoom.

Vervolgens kwam 's-Gravenwezel in bezit van Wouter van der List en Margareta van Wesele.

De abt van Villers geeft in 1290 in leen aan Wouter van Lippelo, heer van Wesele, Greve de Wesele

1303 : Raas van Gaveren, heer van Breda en van 's-Gravenwezel. ????

1321 : Abt van Villers verkoopt een bunder land van Jan van Wesla (Wesele) (= zoon van Wouter, heer van Wesele ??)

Circa 1390 waren Schoten, Merksem en 's Gravenwezel in handen van de familie Boutersem, in 1447 gevolgd door Jan van de Slype, doch inmiddels was een gedeelte in handen gekomen van familie van Wezenbeke.

De oudste vermeldingen van "Wesele" dateren uit de 13e eeuw. Een eerste document vermeldt een edelman Nicolaas die afstamde van de "graven van Wesele" en die rond 1250 zijn goederen aan de priorij van Schoten schonk. De streek werd gekoloniseerd door de familie de Marbais, die hier rechten en goederen verkreeg. Zij kochten onder meer gronden in 1259 van de abdij van Hemiksem, zoals aangegeven in een andere akte. Wanneer in dezelfde 13e eeuw (ca 1280) de tak "de Marbais" uitstierf, gingen hun eigendommen over naar de familie "de Gossoncourt" ("van Goetsenhoven"). In 1289 verkocht Godefroes (of Gosuin) de Gossoncourt de tienden van Wezel en de proosdij Deurna aan de abdij van Ename. In 1318 gaf de abdij van Ename haar rechten van Wezel, Deurne, Borsbeek, Wijnegem en Wommelgem over aan de Sint-Michielsabdij van Antwerpen. Vanaf dan zouden Paters Norbertijnen hun invloed in de parochie doen gevoelen, tot 1835 bleef het begevingsrecht in handen van de Sint-Michielsabdij. Pas met de Franse Revolutie kwam hieraan een einde.

De plaatsnaam 's Gravenwezel verschijnt in de 15de eeuw. Op kerkelijk gebied hoorde Wesele tot de parochie Wijnegem die op haar beurt afhankelijk was van Deurne. In 1185 schonk de bisschop van Kamerijk het altaar van Deurne aan de abt van het Sint-Salvatorklooster van Ename.

allerlei bronnen (bewerking RD)
's-Gravenwezel in de vroege middeleeuwen

's-Gravenwezel in de Late Middeleeuwen - Heren van 's-Gravenwezel

 
aan te vullen en grondig na te zien

Gilles van Haveskerke, genaamd Butoir, kwam in 1452 in bezit van de volledige heerlijkheid door in 1447 één vierde van de heerlijkheid aan te kopen van Jan van Wezenbeke en drie vierden aan Godevaard van de Slype. Schoten, Merksem en 's Gravenwezel kwamen voor 1494 in bezit van de familie de Glymes, heren van Bergen-op-Zoom.

De Heer van Wesele is vazal van 2 leenheren: 's-Gravenwezel behoorde aan de graven van Berghes (= Bergen-op-Zoom) en Glymes, leenroerig aan Hertog van Brabant.

In 1440 huwde de laatste Vrouwe van Berghes met Jean de Glymes, heer van Berghes, Glymes en Walhain. Deze werd daardoor heer van Bergen-op-Zoom.

Na de dood van Jean gaan de goederen van 's-Gravenwezel met Schoten, Merksem, Sint-Job en Dambrugge naar Antoine de Berghes, gehuwd met Jacoba de Croy, gravin van Walhain. Jean was reeds markgraaf van Bergen-op-Zoom.

circa 1500 aanleg van de Wouwse plantage

Eerste uitbreiding van de Wouwse plantage.- Antonius van Glymes (overleden op 27/06/1541) en zijn weduwe Jacqueline de Croy beginnen met de uitvoering van de plannen.

  • Antoine schenkt 's-Gravenwezel als heerlijkheid aan zoon Alphonse de Berghes et de Walhain

  • Op 18/10/1560 aan broer jean die sterft in 1567

  • Op 5/5/1561 wordt land van Schoten gesplitst in 3 heerlijkheden: Schoten, Merksem/Dambruggen en Sint-Job. 

  • 's-Gravenwezel was toen reeds een zelfstandige heerlijkheid, aangekocht door Gerard de Gramaye.

 

In de 16de eeuw was 's Gravenwezel in bezit van de familie de Berghes, die in 1561 het Land van Schoten splitste, waardoor de heerlijkheden Schoten en Merksem-Dambrugge ontstonden.

In hetzelfde jaar werd Schoten met 's Gravenwezel en Sint-Job aangekocht door Geraard Grammey, die in 1564 Sint-Job op rechterlijk en geestelijk vlak scheidde van Schoten en het voegde bij 's Gravenwezel. Ook in 1564 werd Schoten verkocht aan Melchior Schetz.

's Gravenwezel en Sint-Job bleven in handen van de familie Grammey, maar werden verpand aan de familie Cocquiel en later aan de familie Tasse. Sint-Job werd in 1617 een zelfstandige heerlijkheid en zodus afgescheiden van 's Gravenwezel.

Sint-Job en 's Gravenwezel werden in 1621 aangekocht door Gabriel Steydlin. In 1625 in handen van familie van Dambrouck en in 1660 bij Petrus Carillo. Opgevolgd door de familie van Susteren in 1680, en de familie Roose de Baisy in 1767.

allerlei bronnen (bewerking RD)
's-Gravenwezel in de late middeleeuwen

's-Gravenwezel in de moderne tijd

 
aan te vullen 

's-Gravenwezel onder de Hollandse bezetting - 1813 tot 1820

 
aan te vullen en na te zien

Het Bureel van Weldadigheid speelde in de periode 1816 tot 1819 een belangrijke rol en was in hoofdzaak ingesteld voor het ondervangen van de grootste armoede. Zij deed dit door, zoals het verslag zelf aanstipt "het bedelen en uitreiken van hulpmiddelen aan arme behoeftigen in evenredigheid en de proportie van hun inkomsten naar goeddunken (steeds volgens het verslag) van de administratie."

Wie was die administratie? Het Bureel van Weldadigheid stelt de lijst op van vijf begoede en eerbare ingezetenen die de ambten in de instelling zouden kunnen waarnemen. Het was aan de Hogere Overheid haar instemming te betuigen of bepaalde personen te weren. Het accent lag in hoofdzaak op de begoedheid te oordelen. De kandidaten-lijst gedagtekend 16-1-1816 omvat:

  1. Soetewey Pierre 38 jaar fr. 3.000,-

  2. Verhoeven Chretien 47 jaar fr. 3.000,-

  3. De Ridder François 38 jaar fr. 2.000,-

  4. Meyvis Jean 42 jaar fr. 2.500,-

 

Interessant ware te weten hoeveel dergelijke fortuinen vandaag waard zijn. Een feit staat vast : het huidig welvaart-status was toen nog niet in de maak.

Bij het Bureel van Weldadigheid berust de zorg, zoals wij vroeger hebben kunnen lezen, over "één ten huize verzorgde arme" en negen en vijftig anderen die regelmatig deel hadden in de bedelingen. Deze instelling genoot geen gemeente- noch staatstoelage en moest haar inkomen betrekken uit haar patrimonium en uit de collecten "alle zondagen en feestdagen in de goddelijke diensten". Deze inzamelingen brachten toch nog 54 florijnen op en gevoegd bij het bruto inkomen van haar goederen ten belope van 321 florijnen beschikte zij per jaar, over 375 florijnen voor de armenzorg. In 1819 werd 333 flor. bedeeld. Wat met het verschil van 42 flor.? Simpel, het overige wordt opgeslorpt door de grondbelastingen.

Uit wat bestonden haar vaste goederen? In totaal bijna 6 hect. o.a. mastenbos, bemd, 6 stukken zaailand, twee hoven (verhuurd aan De Caters Carolus) en het "Pastoreel huys". Alles werd verhuurd bij openbare verpachting met uitzondering van één stuk zaailand wegens "contestatie met de kerk van Wommelgem" en het "pastoreel huys zijn de perpetuelijk geaffecteert aen de logeringe van den desservant". 

Hoe is de pastorij in het patrimonium geraakt van het Bureel van Weldadigheid? Wij moeten in feite terug keren tot 1813 in welk jaar de gemeenteraad aan de Hogere Overheid net als de vorige jaren, om toelating verzoekt een bedrag van 250,- fr. op de begroting in te schrijven voor vereffening van de huur der pastory. Later, namelijk op 14-7-1816 vinden wij een schrijven van de burgemeester die toelating vraagt zijn gemeenteraad bijeen te roepen om zich te beraden over de omwisseling van een goed toebehorende aan het Bureel der Weldadigheid tegen de pastory. Enkele maanden later komt er meer klaarheid en weten wij reeds dat het hier gaat om een hoeve "de hoeve der armen" genaamd. Sieur Jacobs maakt het schattingsverslag. De pastory wordt geschat op 4060 fr. en de hoeve der armen, bewoond door Van den Bosch, op 2920 fr. Over het verder verloop der onderhandelingen is niets gekend en wij moeten wachten tot 1819 waar wij de pastory terugvinden in een waar en echtverklaarde staat waarop het Bureel van Weldadigheid opsomming maakt van haar patrimonium. In dit jaar moeten alle openbare lichamen een recensie maken ten gerieve van de hogere overheid van al hun eigendommen. Op de staat van de vaste goederen toebehorende aan de Kerk, gedagtekend 21-12-1819, opgesteld en ondertekend door A. Verheyen, desservant en medeondertekend door de Kerkmeesters Peeters, Gijsels en Bossaerts is geen melding te vinden van de pastory. Slechts vier stukken zaailand, verhuurd bij openbare verpachting en een hof niet verhuurd "zijnde dienstig als hof voor koster en schoolmeester".

En de eigendommen der gemeente zelf ? Zij is de minst bedeelde: slechts "één batiment ofte huyzinge dient voor logeringe van den schoolmeester en voor de schoole". Moeilijk is het uit te maken waar die "huyzinge en schoole" gelegen waren. Een ding staat vast: groot zal het lokaal niet geweest zijn te oordelen naar het rapport van de schoolinspectie. Wij lezen dat in de maand juni geen inspectie kon plaats hebben omdat geen leerlingen de school hebben bezocht. De kinderen verleenden hulp op de akker of hoedden het vee op de weide. In normale omstandigheden vinden wij toch dat één tot zeven leerlingen het lager onderwijs genoten.

Wij hebben hoger gezien dat het Bureel van Weldadigheid 333 florijnen spendeerde voor het lenigen van de armoede. Spijtig is dit niet voor 100 procent waar. Een bepaalde gebeurtenis bracht de financiën in gevaar. Vrouw Anne Catherine Hendrickx, geboortig en wonende in deze gemeente heeft voor de derde maal haar bevalling gedaan in het St.-Elisabethgasthuis te Antwerpen zonder dat deze instelling voorafgaandelijk het akkoord had verworven van de gemeente noch bij haar intrede een borg geëist te hebben. Naar het schijnt en steunend op een omzendschrijven van de Bestendige Deputatie mag geen vrouw tot de kraaminrichting worden toegelaten dan mits betaling van 25 florijnen, tenzij zij ten laste valt van de onderstandswoonst. De rekening zal merkelijk hoger opgelopen hebben gezien de burgemeester zich afvraagt waarom deze vrouw 106 dagen in verpleging werd gehouden, daar waar in onze gemeente de bevalling beterkoop uitvalt en er slechts 15 dagen rust voldoende schijnt om terug aan de arbeid te togen. De burgemeester gaat dan veronderstellen dat indien de reglementen en onderrichtingen terzake met de voet worden getreden een vrouw van "slechte reputatie" de gemeentelijke inkomsten ten hare profijte en die van het gasthuis kan laten opslorpen ten nadele van de ondersteunde behoeftigen. Het vrouwmens is na dit voorval, niet meer in de gemeente verschenen.

Terloops stippen wij aan dat de bevallingen in de gemeente gedaan werden door Sieur Nicolas Michiels, chirurgien, toegelaten onder het Oostenrijks regime te Brussel op 30-8-1774 en dat zijn echtgenote dame De Lamontagne Marie Isabelle de wens heeft uitgedrukt het examen af te leggen voor vroedvrouw.

Tot slot van deze rubriek, die alweer ruim 200 jaar achter ons ligt, enkele feiten waarmede nogmaals kan bewezen worden dat de geschiedenis zich herhaalt, zij het dan in een genuanceerde vorm. Wij kennen momenteel "Doen voor Groen" en "S.O.S. Bomen". Uit een drietal brieven kunnen wij opmaken dat wij, tenjare 1820 gelijkaardige gevallen hebben gekend.

Wat was er gebeurd in onze gemeente ? Op 11 februari 1820 verzoekt het Gemeentebestuur de Toeziende Overheid om toelating de bomen, 220 in getal, bestaande uit 160 eiken en 60 beuken, volgens genoemd schrijven in staat van verval, en zich bevindende op de buurtweg die de gemeente Sint Job in 't Goor met onze dorpskom verbindt, Moerstraat en Audaen genaamd, te rooien en te verkopen. Drie weken later, namelijk op 6 maart 1820, richt onze gemeenteoverheid over deze kwestie een tweede schrijven naar de Hogere Overheid met verzoek haar vorig schrijven als niet bestaande en niet geschreven te beschouwen. Waarom deze koerswijziging ? Een proces-verbaal opgesteld door de gemeenteontvanger, voor de verkoop van snoeien sleunhout gedaan in het jaar 1819 en mits goedkeuring door de Bestendige Deputatie uitgevoerd, brengt de oplossing. De oever- of aangelande eigenaars eisen gewoonweg hun aandeel in de opbrengst. Wij moeten wel uitgaan van de veronderstelling dat de bomen door de boordeigenaars langs de openbare wegen werden aangeplant ; de gemeente kan het tegendeel niet bewijzen noch eigendomstitels voorleggen.

Wij geraken verzeild in oude wetteksten. Het plant- en eigendomsrecht werd beheerst door de wetten van 15 augustus 1790 en deze van 28 augustus 1792, doch de wet van 22 november 1814 had de uitvoering ervan opgeschort. Tevoren hadden zich geen moeilijkheden voorgedaan, althans werd niets gevonden aangaande enig meningsverschil. De gemeente nam de gelegenheid te baat om het steunhout te koop te stellen en een verzoek te richten aan de Overheid om de bomen aan de Moerstraat en de Audaen te kappen. Doch op 19 februari 1820, acht dagen na het verzenden van genoemd verzoek. heeft Koning Willem, Prins van Oranje-Nassau, Hertog van Luxemburg, de opschorting opgeheven en kregen voornoemde wetten hun volle uitwerking terug. Onmiddellijk grijpen de aangelanden naar de hun toegekende rechten. Het was logisch dat onze gemeenteoverheid op 6 maart 1820 haar verzoek om toelating introk en dat haar schrijven van 11 februari 1820 als niet geschreven diende beschouwd te worden. Van het rooien van de bomen aan de Moerstraat en de Audaen kwam niets in huis.

J. LAMPS (bewerking RD)
's-Gravenwezel in de moderne tijd
's-Gravenwezel onder de Hollandse bezetting

's-Gravenwezel in 1830

 

Bij het begin van het Belgisch bewind was onze gemeente in grote trekken een landelijke gemeente gebleven,alhoewel er toch enige nijverheid was. Het dorp bezat een kaarsenfabriek, een brouwerij met graanmolen, een drafmolen (windmolen) een grutten- of gortmolen die met de hand voortbewogen werd. Er was een fabrikant van spinnewielen, een hoefsmid, een wagenmaker, een kuiper, en er werd handel gedreven in graan en vee. Tevens waren er 33 paarden, 201 hoorndieren, 81 kalveren en 6 schapen, evenals konijnen, hazen, patrijzen, ganzen en eenden.

Dank zij de uitgestrekte bossen bloeide ook de houthandel. Onder het nieuwe regime startte de bevolking met 794 eenheden, waarvan 407 vrouwen en 387 mannen. Er stonden 51 hoeven (nu zijn er nog slechts enkele landbouwers) en 99 stenen huizen, die waren echter nog meestal met stro gedekt.

Toch werd het bescheiden dorp bezocht door de stedelingen die er hun huizen van plaisancie hadden. Het dorp was drie landhuizen rijk, namelijk het kasteel van de familie Gillès-Roose, het Kattenhof van de familie de Caters-De Potter en het landhuis van de familie De Wael-Cambier. Ruim een jaar nadat België's kraambed achter de rug was konden onze dorpsgenoten op hun beide oren slapen want hier werd een "Garde-Civique" of burgerwacht opgericht om alle mogelijke onlusten de kop in te drukken. Op 23 augustus 1831 geschiedde de eedaflegging van de leden. Ter ere van het nageslacht hier volgen hun namen : Joannes De Jongh (Kapitein), J.B.Bossaerts (1° Luitenant), Franciscus Joannes Ceulemans (Onderluitenant), Frans Berckmans (Onderluitenant)

A. VERBEECK (bewerking RD)
's-Gravenwezel in 18:30

's-Gravenwezel tijdens Wereldoorlog I

 

De eerste wereldoorlog of de oorlog van 14-18 zoals deze weleens genoemd wordt, is voor velen die het beleefd hebben een mijlpaal geworden in hun bestaan en zo spreekt men van de tijd van voor de oorlog en na de oorlog.

Deze wereldbrand bracht in ieder geval ontzettend veel leed mee en alsof dit nog niet genoeg was, werd ons land ongeveer een kwart eeuw later met een tweede en nog vreselijker drama geconfronteerd.

Op 3 augustus, daags voor het uitbreken van de oorlog, verkeerde het dorp al in een oorlogsstemming, of toch minstens in staat van beleg. Die bewuste dag kwam het derde regiment Jagers te voet met 4.000 manschappen toe, evenals 300 man genie. Deze massa welke het inwoneraantal van het dorp enkele malen vermenigvuldigde, werd ingekwartierd, zoveel mogelijk bij burgers, bij gebrek aan beschikbare grote gebouwen. Op 4 augustus trokken de Duitsers de grens over en was de verwachte oorlog hier uitgebroken. Aanvankelijk rukten ze tamelijk snel op, ondanks hevige gevechten rond de forten van Luik om op 28 september de belegering van Antwerpen te beginnen, waar 's-Gravenwezel niet zo ver af lag.

Het fort tussen Deurne en Wijnegem gelegen - nu al verschillende jaren geleden afgebroken - en Fort I genoemd, behoorde tot de eerste verdedigingsgordel van de stad. Tot de tweede gordel behoorden de twee redouten van Schilde, het fort van 's-Gravenwezel - gebouwd vlak voor het uitbreken van de oorlog in de jaren 1909-1913 - de redoute "Oudaen" op het gelijknamig gehucht en het fort van Schoten.

Al de beplantingen en de huizen die in de schietlijnen lagen van het fort van Schoten en van 's-Gravenwezel, dat gedee1telijk op het grondgebied van Schilde lag, werden vernietigd of afgebroken. De getroffen bewoners moesten een onderkomen zoeken in de kom van het dorp ofwel in de omliggende dorpen.

Gelukkig voor het schilderachtige 's-Gravenwezel, werd het hier geen strijdtoneel. Het dorp werd zonder strijd bezet.

In de maand september deed de militaire overheid dynamiet plaatsen in de spitse kerktoren van de parochiekerk om deze natuurlijk in geval van nood te laten springen. Op 4 oktober werd Pastoor van Nylen verwittigd voor de op handen zijnde vernieling. Toen kwamen de kerkmeesters in spoedvergadering bijeen en besloten aan Generaal de Guise, bevelhebber van Antwerpen te vragen zelf de torenspits af te breken, wat werd toegestaan. Op 5 oktober werd er dan 8 meter afgezaagd, dit zagen werd twee dagen voortgezet. Maar de Duitsers naderden in de richting van het noordwessten om op 8 oktober 's-Gravenwezel te bezetten. De bezetting van het fort werd krijgsgevangen genomen, daags nadien viel Antwerpen. De bezetting van de Redoute was een uur voordat de Duitsers binnentrokken nog naar Nederland kunnen vluchten.

Er ontstond een ware ellende onder de burgerbevolking, want veel mensen waren op de vlucht geslagen voor de naderende Duitse troepen, die van Oelegem en Schilde kwamen. Er werden geweerschoten gelost op de vluchtelingen en als daags voor de bezetting in de voormiddag een zwaar gekwetste werkman door 's-Gravenwezel naar het gasthuis van Schoten wordt vervoerd, breekt er paniek uit in het dorp. De gehele bevolking wil nu gaan vluchten, maar men weet niet waarheen, en zoals het in zulke dagen gaat, gaan de wildste geruchten rond. Het was een tragisch beeld van die oorlogsdagen, onafgebroken rijen vluchtelingen van vrouwen, kinderen en bejaarden met wat schamel huisraad op primitieve, vervoermiddelen. Vele trokken de Nederlandse grens over om na vier jaar soms pas terug te keren, of gewoon de tegenovergestelde richting uit, de oprukkende Duitsers tegemoet, zo groot was de verwarring. Na de middag waren er bijna geen tien mensen meer in het dorp gebleven. Er werd die dagen natuurlijk veel gestolen uit de huizen van de vluchtelingen en zelfs uit de kastelen waar de buit veel aanzienlijker was. Het klokkenluiden werd verboden van het begin der bezetting, maar van Pasen 1915 werd dit bevel ingetrokken.

Na de vlucht in het najaar van 1914 deed de pastoor een geheime kelder bouwen waar de kostbaarheden van de kerk in werden weggeborgen, in afwachting van betere tijden. Ze bleven er goed bewaard tot het einde van de vijandelijkheden. Als het koper werd opgeëist, hetgeen in de tweede wereldoorlog ook zou gebeuren, stopte men een kast met koperen voorwerpen in de grond, die echter meestal beschadigd werd teruggevonden.

Van 1914 tot 1917 was in 's-Gravenwezel op bet fort de postoverste van Dortmund kommandant. De kerktoren werd meer dan eens in beslag genomen om te kunnen dienen als uitkijkpost.

De oorlogsjaren verliepen betrekkelijk rustig in het dorp en het leven had er een tamelijk normaal verloop, alle verhoudingen in acht genomen. Op 27 november 1917 echter moesten alle 's-Gravenwezelnaren die aan de kontrole onderworpen werden zich naar Deurne begeven om daarna naar Duitsland te worden vervoerd. Het was echter een vals alarm en allen mochten huiswaarts keren.

Toen in 1918 het einde van de oorlog naderde en het dorp ontruimd werd door de aftrekkende Duitse troepen, werden de meeste boeren opgeëist, meestal met kar en paard. Deze moesten dienen om de Duitse oorlogsbuit te vervoeren over Limburg en zo naar Duitsland. Onderweg hadden ze veel te verduren. Na drie weken waren allen weer thuis, zeker niet tot hun geringe vreugde met het einde van de oorlog en alle daarmee gepaard gaande ellende in het zicht.

Vier inwoners van 's-Gravenwezel keerden niet terug van het front, ze sneuvelden roemrijk op wat men noemde het veld van eer. Naast de kerk werd te hunner ere een standbeeld opgericht, zoals in iedere Belgische gemeente. Het is een Heilig Hart beeld met de namen der gesneuvelden erin gebeiteld. Op het kerkhof kwam eveneens een gedenksteen met hun namen en de inscriptie : "Hulde der bevolking van 's-Gravenwezel aan hare oudstrijders, gevallen op het veld van eer." Nadien zouden er in de nieuwe wijken eveneens straten worden gewijd aan hen die niet meer terugkeerden. 

Eens de oorlog gedaan organiseerde men ten allen kante vredesfeesten, ook hier werd het dorp bevlagd en vierde men feest.

A. VERBEECK (bewerking RD)
's-Gravenwezel tijdens Wereldoorlog I

's-Gravenwezel voor en tijdens de 18-daagse veldtocht  (vanaf WO I tot WO II)

De politiek-militaire situatie in Europa van 1918 tot 1940

Na een vergeefse poging een defensief verdrag te sluiten met het Verenigd Koninkrijk sloot België op 7 september 1920 een militair akkoord met Frankrijk. Omdat Duitsland in gebreke bleef inzake de herstelbetalingen bezetten Franse en Belgische troepen in januari 1923 het Ruhrgebied. Aan de bezetting van de Ruhr kwam een eind in juli 1925. In oktober 1925 werden de Locarno-akkoorden gesloten, waaronder het Rijn-pakt. Duitsland aanvaardde zijn westgrens zoals die vastgelegd was in het Verdrag van Versailles. In december 1929 besloot de Franse regering de Maginotlinie te bouwen met het oog op het vertrek van alle legers uit het Rijngebied in 1930. In België begon men met de modernisering van de forten rond Luik en Namen en op 1 april 1932 begonnen de bouwwerken voor het fort van Eben-Emael. In januari 1933 kwam Hitler aan de macht. Duitsland verliet de Volkenbond en de ontwapeningsconferentie die in februari 1932 onder auspiciën van de Volkenbond in Genève begonnen was. Op 7 maart 1936 zei Hitler het Verdrag van Locarno op en dezelfde dag bezetten Duitse troepen de gedemilitariseerde zone van het Rijnland. Frankrijk reageerde niet, evenmin als de andere grote staten. Bij de annexatie van Oostenrijk door Duitsland werd niet gereageerd. Bij de annexatie van Tsjechische gebieden in 1938 en 1939 reageerden Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zeer terughoudend. Op 23 augustus 1939 werd het Duits-Russisch Niet-Aanvalspact bekendgemaakt. Het was duidelijk dat Duitsland aanstuurde op oorlog. Op 1 september 1939 viel de Duitse Wehrmacht Polen binnen. Op 3 september verklaarden Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk Duitsland de oorlog en beperkten zich verder tot de mobilisatie van de reserves. De officiële staat van oorlog tussen Duitsland enerzijds en Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk anderzijds zou later de ‘Schemeroorlog’ genoemd worden. Na de capitulatie van Polen op 28 september 1939 verplaatste België het gros van zijn strijdkrachten, front naar het oosten. Zoals inmiddels bekend werd, wilde Hitler nog in de herfst van 1939 in het westen aanvallen.

Algemene toestand in België

In de Eerste Wereldoorlog werd de kwetsbaarheid van de forten duidelijk. De ontwikkeling van de artillerie ging sneller dan de bouw van daartegen bestendige forten. Het idee van forten had afgedaan en na de Eerste Wereldoorlog werden de fortengordels niet langer als verdedigingslinie gezien. De taak van de forten zou daarna bestaan uit ondersteuning van de verdediging van de Stelling Antwerpen in de vorm van infanteriesteunpunten. Omdat in 1914 de Duitsers België binnentrokken langs het zwakke punt van het zogenaamde ‘gat van Visé’, werden na de Groote Oorlog toch nog vier bijkomende forten gebouwd, waaronder het onneembaar geachte fort van Eben-Emael, om het gebied tussen Visé en de Nederlandse grens beter te verdedigen. Van 1937 tot 1939 werd de buitenste fortengordel van Antwerpen nog versterkt met de Antitankgracht: een 33 kilometer lange en 6 meter brede, zigzaggende gracht tussen de Schans van Massenhoven aan het Albertkanaal nabij Oelegem en de Scheldedijk aan de redoute van Berendrecht.

In 1940 steunde onze verdedigingsstrategie in hoofdzaak op drie belangrijke linies.

  1. De vooruitgeschoven stelling als eerste verdedigingslijn langs de grens van Antwerpen via Maaseik tot Aarlen. Deze stelling had als taak te alarmeren bij een inval en vertragende gevechten te leveren, zodat men tijd kon winnen voor het uitvoeren van vernielingen en het bemannen van de dekkingsstelling.

  2. De dekkingsstelling was een tweede linie, gelegen langs het Albertkanaal en de Maas tot Namen. Tot deze stelling behoorden de vier nieuwe forten. Het was een eerste belangrijke antitanklijn. Daartoe werden alle bruggen ondermijnd met springladingen.

  3. Tot de hoofdweerstandstelling behoorde de KW-linie, tussen Koningshooikt en Waver (vandaar de KW in de naam). Het is aan deze stelling dat men de Duitsers definitief een halt wilde toeroepen. De KW-linie werd gebouwd tussen september 1939 en mei 1940, in hoofdzaak langs de rivier de Dijle.

's-Gravenwezel voor en tijdens de 18-daagse veldtocht  (vanaf WO I tot WO II)
Positie_12_division.jpg

Toestand in ’s-Gravenwezel

Onze regio behoorde tot de dekkingsstelling, die werd ingenomen door het 22ste Linieregiment (22Li). Dit was een infanterieregiment van de Eerste Reserve, ontdubbeld van het in vredestijd te Gent gekazerneerde 2de Linieregiment. Het 22 Li werd op 1 september 1939 gemobiliseerd bij afkondiging van Fase C van het mobilisatieplan en onder bevel geplaatst van de 12de Infanteriedivisie. Na een korte periode in het Bruggenhoofd Gent verhuist de eenheid op 4 oktober naar de sector Massenhoven-Herentals aan het Albertkanaal. Eind november werd de divisie naar Bergen gestuurd.

Versterkte_pos_Apen.jpg

Op 4 januari 1940 verlaat de divisie Bergen om te verhuizen naar de rand van de Versterkte Positie Antwerpen. In januari 1940 neemt de divisie stelling achter de antitankgracht tussen het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten en het Albertkanaal. Het 22ste Linieregiment bemant posities tussen het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten in het noorden en het Fort van ’s-Gravenwezel in het zuiden.

In zijn dagboek schrijft majoor Edmond Louis dat zijn bataljon gekantonneerd is in ’s-Gravenwezel, vanaf 8 januari 1940. In het familiearchief Louis bevinden zich foto’s waaruit blijkt dat zijn CP gelegen was in het hotel ‘de Linde’ te Schoten.

Het 1ste Bataljon (I/22Li), bevolen door majoor ridder Feyerick, bezet het rechter voorvak en maakt de junctie (verbinding) met het 2Li van het Fort van ’s-Gravenwezel. Het 2de Bataljon (II/22Li), onder het bevel van majoor Edmond Louis, bezet het linker voorvak en maakt junctie met het 34Li dat ten noorden van het Kanaal Dessel-Turnhout-Schoten staat opgesteld. Het 3de Bataljon (III/22Li), onder bevel van majoor Belleter, bezet na ontvangst van het alarm de tweede linie, krijgt het tactisch bevel over de 9de Compagnie die de schans van Oudaan bemant en er een infanteriesteunpunt inricht met een achttal mitrailleurstellingen.

De dekkingstellingen te ’s-Gravenwezel

Einde jaren dertig werden de plannen van de verdedigingswerken van de dekkingstelling concreet uitgewerkt. In 1939 stelt de gemeentelijke administratie de schatters L. Reussens en E. Joossens aan om de schade die de militaire troepen veroorzaken, op te meten.

gem_arch_reg_308_1.jpg
gem_arch_reg_308_2.jpg
gem_arch_reg_308_3.jpg
gem_arch_reg_308_4.jpg
gem_arch_reg_308_5.jpg

Staat der terreinen ingericht in 3e echelon op het ’s-Gravenwezel grondgebied


23 Linie 11de Compagnie

In het Gravinnenbos, dat vlak aan het antitankkanaal grenst en nu beheerd wordt door Natuurpunt, zijn nog sporen van loopgraven te bespeuren. 

antitankgracht.jpg
liniereglement.jpg

De oorlogsmeters


In het Verenigd Koninkrijk werd tijdens de Eerste Wereldoorlog het ‘Œuvre des Marraines de Guerre’ opgezet door C. Masschelein, een Belgische vrouw die in het Welse Cardiff terecht was gekomen. In verscheidene streken van het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, Frankrijk en Nederland ontstonden verenigingen om de frontsoldaten op te beuren. Zo kwam in Nederland, in november 1916 ‘Het Werk der Vlaamsche Oorlogsmeters’ tot stand door toedoen van Johan de Maegt en Anna de Vos, echtgenote van de Vlaamse componist en zanger Emiel Hullebroeck. 

7e_compagnie.jpg
7e_compagnie_2.jpg

Er is blijkbaar weinig onderzoek gepleegd naar een herhaling van het meter-initiatief in de Tweede Wereldoorlog.


Het verhaal van Frans van Heddegem


Frans van Heddegem werd op 23 februari 1914 geboren te Maarke-Kerkem, studeerde aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas en werd in 1936 onderwijzer aan het College te Ronse. Als reserve-onderofficier diende hij in het 22ste Linieregiment in het bataljon van majoor Odile Belleter en heeft in de ultieme (en eigenlijk enige) actie van 22Li op 27 mei een peloton moeten overnemen. In 1941 schreef hij zijn wedervaringen in het boek ‘Oorlogsdagen: van Albertkanaal tot Schipdoncksche vaart’ (Ronse, 1941). Het is een eenvoudig, onopgesmukt relaas van zware dagen, waar alle overtollige romantiek en alle bitterheid uit werden geweerd, en waar toch voortdurend het hart in meespreekt.


Aan de hand van zijn relaas en vergelijking met gegevens uit andere bronnen, willen we zijn verblijf in onze streek schetsen.

2_soldaten_kasteel.jpg

Bij het verlaten van de stelling aan de antitankgracht, schreef Frans: “vier maand en half bleven wij hier; dien langen koude winter en nu die stilaan ontluikende Lente; ieder eindje loopgracht vertelt van moeite en werk, iedere boom en iedere struik heeft zijn geschiedenis en zijn aantrekkingskracht, de kronkelende wegeltjes hier in de bosschen kennen wij, evengoed als de straten bij ons thuis. Op  ons duimpje kennen we de plaats van al de kompagnies  van ons regiment, ook van de regimenten naast ons kennen we de plaats; het gaf ons een gevoel van veiligheid ons niet alleen te weten en omringd van vrienden.” (p. 39)


De militairen logeerden in openbare gebouwen en bij burgers van ’s-Gravenwezel (mondelinge informatie). Soldaat Alfons Wyffels (links) en een collega poseerden op het middenplein van het kasteel van ’s-Gravenwezel. De bijgebouwen van het kasteel zijn herkenbaar op een postprentkaart van Frans Hoelen.

kasteel_postkaart.jpg

's-Gravenwezel - recente ontwikkelingen

 
aan te vullen 

In de jaren 1950 gebeurde in 's-Gravenwezel ook wat er in Schilde aan de gang was: grote delen adellijk bezit werden verkocht en verkaveld. De "invasie" kon beginnen.

Ook de gemeente onderging de laatste decennia een grondige gedaanteverwisseling en behoort nu tot de welvarendste van Vlaanderen. Gelukkig bleef er behoorlijk wat groen bewaard en zijn er her en der prachtige hoekjes te bewonderen. De sfeer van weleer kan men gaan opsnuiven in het heemkundig museum De Drie Rozen waar honderden voorwerpen van eigen bodem worden tentoongesteld.

Wikipedia (bewerking RD)
's-Gravenwezel recente ontwikkelingen
bottom of page